
‘Luister goed! Ik zeg jullie dat het voor rijke mensen moeilijk is om het Koninkrijk van God binnen te gaan. Ja, het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te kruipen, dan voor een rijk mens om het Koninkrijk van God binnen te gaan.’ Die bekende woorden van Jezus uit het Mattheus-evangelie lijken een behoorlijk kritische visie op geld en kapitaal. Vooral omdat Hij deze uitspraak doet naar aanleiding van een vraag van een Schriftgeleerde over de weg naar volmaaktheid. Jezus antwoordt hem: ‘Als je volmaakt wil zijn, ga dan naar huis, verkoop alles wat je hebt en geef het geld aan de arme mensen. Dan zul je een schat in de hemel hebben.’ De reactie van de Schriftgeleerde is begrijpelijk: ‘Toen de man dit hoorde, ging hij verdrietig naar huis. Want hij was erg rijk.’ En ook de leerlingen van Jezus worden er ongerust van.
In de kerkgeschiedenis zie je een Heilige Franciscus van Assisi die Jezus’ woorden heel letterlijk neemt, maar ook pausen en prelaten die wel heel erg gesteld waren op bezit. Wat zegt het christelijk geloof nu echt over geld, bezit en economie?
Professor Johan Verstraeten, theoloog en gewoon hoogleraar aan de KU Leuven, geeft zijn kijk op deze boeiende thema’s. Zijn specialisaties zijn bedrijfsethiek, spiritualiteit en leiderschap, katholiek sociaal denken en vredesethiek. Hij is directeur van het Centrum voor de studie van de sociale leer van de Kerk en voorzitter van het netwerk voor rechtvaardigheid en vrede.
Jezus lijkt zeer afwijzend te staan tegenover bezit en geld. Klopt dat?
Jezus was bezig met het Rijk Gods en niet met economie. Het Rijk Gods had voor hem absolute prioriteit. Zijn engagement voor het Rijk Gods impliceerde ook zorg voor armen, zieken en gemarginaliseerde mensen. Hij klaagt scherp het misbruik van godsdienst omwille van economische motieven aan. Daarom maakte hij zich zo kwaad op de handelaars in de tempel. Voor Jezus is de tempel het huis van Zijn Vader en dus een plaats voor gebed, geen rovershol.
We weten allemaal dat geld inderdaad verslavend kan werken zodat alle andere waarden op de achtergrond geraken.
In hoofdstuk 16 van het Lucas-evangelie lezen we hoe Jezus geld de mammon noemt. Daarmee bedoelt hij dat geld een valse god kan worden die iemand in zijn greep kan krijgen. We weten allemaal dat geld inderdaad verslavend kan werken zodat alle andere waarden op de achtergrond geraken. Uiteraard moeten christenen in het reële leven verstandig omgaan met geld en kunnen onderhandelen. Jezus was overigens niet principieel tegen mensen die welvarend waren. Hij ging zelf ook om met begoede mensen, maar riep hen op om zich te bekeren en te delen met de armen. Denk bijvoorbeeld aan tollenaars, ambtenaren die zich verrijkten door het innen van belastingen.
Ook los van de vraag naar zijn houding tegenover rijkdom zien we dat Jezus heel wat ‘aardse’ elementen waardeerde en soms een symbolische betekenis gaf. Gebroken brood wordt uitdrukking van zijn totale gegeven-zijn. Het drinken van de beker met wijn wordt symbool van zijn lijden en dood. In het verhaal van de bruiloft van Kana wordt de overvloed aan wijn symbool van het Rijk Gods. Geld past niet in dat rijtje, behalve wanneer Jezus wil wijzen op de betekenis van het geven. Dat doet Hij bijvoorbeeld in het verhaal van de arme weduwe die één penning offert (zie Mc 12.41-44).
In de Handelingen lezen we dat christenen alle bezit onder elkaar naar behoefte verdeelden. Was dat echt zo of is dat een idealisering?
De meeste exegeten menen dat het ‘liefdescommunisme’ in de Handelingen enigszins idealiserend is. De evangelist Lucas heeft namelijk de neiging om in de Handelingen alles wat ideaal voor te stellen. Daarnaast verwachtten de apostelen de spoedige terugkeer van Jezus. Door dat beperkte tijdsperspectief was het voor de eerste christenen makkelijker om alles met elkaar te delen. In economisch opzicht was die aanpak trouwens niet erg efficiënt. Jeruzalem werd namelijk snel arm omdat ze wel alles deelden, maar geen economische activiteiten ontplooiden. De Korinthiërs daarentegen bedreven wel handel en nijverheid. Zij genereerden inkomsten om hun medechristenen in Jeruzalem te helpen.
Christenen hebben dus echt wel iets met economie?
Kijk naar de werkwijze van de abdijen: monniken mediteren en leiden een contemplatief leven. Daarnaast ontplooien ze economische activiteiten om in hun levensonderhoud te voorzien en hun gebouwen te onderhouden. Dat is het befaamde ora et labora: bid en werk. Ze bezitten alles in gemeenschap omdat ze de gelofte van armoede hebben afgelegd, maar de economische dimensie blijft overeind.
Vanaf wanneer gaan christenen expliciet nadenken over economie en economische verhoudingen?
Dat Paulus een solidariteitsactie voor Jeruzalem op touw moet zetten, vraagt al een economische insteek die anders is dan het liefdescommunisme. Hij ondervond aan den lijve dat communisme niet de beste vorm is om gemeenschappen te doen samenleven. De geschiedenis zal hem daarin alleen maar verder gelijk geven. De christenen ervoeren natuurlijk al heel vroeg een spanning tussen aan de ene kant hun fundamentele optie voor het Rijk Gods en aan de andere kant de noodzaak om te overleven. Bij Paulus klinkt al die beroemde zin: ‘Wie niet werkt, zal niet eten.’ Hij bedoelde: wie gaat prediken, moet ook werken en niet teveel op kosten van anderen leven. Christenen hebben daarin altijd voor een realistische houding en gezond verstand gekozen: als je contemplatief wil leven, heb je daarvoor een minimum aan materiële middelen nodig. Je kunt niet niet-arbeidend leven.
Abdijen zorgden niet alleen dat ze zelfbedruipend waren, ze waren ook pioniers in economische innovaties.
Arbeid, zowel manueel als intellectueel, is een deel van het contemplatieve leven. Abdijen zorgden daarom niet alleen dat ze zelfbedruipend waren, ze waren ook pioniers in economische innovaties. Zo begonnen de Cisterciënzers met inpoldering. Hun abdij van Ter Duinen in West-Vlaanderen had een enorme economisch impact. Door die aanpak waren abdijen vaak heel vermogend. Een goed voorbeeld bij de Benedictijnen was Cluny. Bij ons in België waren de cisterciënzer-abdijen van Villers-la-ville en Orval – nadat ze hervormd werden door abt Jean de Rancé werden dat trappistenabdijen – heel erg rijk. Vergeten we niet dat tijdens de middeleeuwen en ook later nog de hogere clerus zeer rijk was.
Dat staat toch haaks op het evangelisch ideaal van armoede?
Inderdaad. Niet verwonderlijk dat sommigen kozen voor radicale armoede als terugkeer naar het evangelie. Dat leidde tot spanningen met het kerkelijke establishment. Denk bijvoorbeeld aan Franciscus van Assisi. Hij wilde radicaal de armoede beleven. Die keuze stelde de rijkdom van de Kerk en de levenswijze van haar onmiddellijke entourage in vraag. Uiteindelijk moest Franciscus enigszins inbinden. Het kerkinstituut zette namelijk de puntjes op de i.
Je verwees naar de spreuk ‘ora et labora’. Kwam dat bidden toch niet altijd op de eerste plaats?
Ja, want in principe werd arbeid gezien als een methode om zich te disciplineren in functie van een beter contemplatief leven. Die arbeid nam verschillende vormen aan en daarin werd het standenonderscheid duidelijk. Vanaf de middeleeuwen tot aan het Tweede Vaticaans Concilie zag je bijvoorbeeld in abdijen en kloosters een scherp onderscheid, en soms zelfs een ruimtelijke scheiding tot in het kerkgebouw toe, tussen lekenbroeders die het harde werk deden en de meer intellectuele monniken, of tussen werkzusters en de meer contemplatieve zusters. Die laatsten waren meestal van rijkere afkomst. Wie handenarbeid verrichte behoorde tot een lagere stand.
arbeid nam verschillende vormen aan en daarin werd het standenonderscheid duidelijk.
Ondanks de geringschatting van vooral de arbeid, was het voor de leken die als boer hun kost moesten verdienen buiten de abdij, vaak beter om voor de abdij te werken dan voor een adellijke heer. Eén van de middeleeuwse spreuken zegt: ‘Het is goed onder de kromstaf te leven.’ Boeren die voor de adel werkten, waren vaak lijfeigenen of laten, mensen die aan de grond gebonden waren. Ze werden vooral uitgebuit toen de landeigenaars het systeem van de tienden veranderden. Eerst moesten boeren een tiende van hun oogst afstaan. Bij een magere oogst bleef dat dus een tiende. Maar de adel transformeerde dat naar een stabiele grondrente: voortaan moesten de boeren elk jaar een vaststaande som betalen. In slechte tijden was dat voor hen natuurlijk een ondraaglijke last. Door het nieuwe systeem gingen ze gebukt onder schulden en uitbuiting.
Is dat de reden waarom de Kerk in de middeleeuwen een verbod op rente uitvaardigde?
Het renteverbod is ouder. Je vindt het al bij de joden in de Torah. Zo’n verbod is zeer begrijpelijk: in een agrarische maatschappij die per definitie niet industrieel en niet economisch is ontwikkeld, is geld bijzonder schaars. Daarom was geld lenen zeer duur en dus werd rente de facto zeer vlug woekerrente. Vandaar het kerkelijke verbod. Uiteraard probeerden geldschieters dat te omzeilen, daarin geholpen door slimme theologen. Vanaf de eerste helft van de vijftiende eeuw omzeilden Italiaanse theologen het renteverbod met argumenten zoals: er mag rente betaald worden als iemand aanwijsbare schade heeft geleden, als hij morele schade heeft geleden omdat de terugbetaling te lang onzeker was en in het geval van gederfde winsten.
In de katholieke wereld bleef het renteverbod gelden tot in de negentiende eeuw. Dat was één van de factoren die tot een ontwikkeling van het kapitalisme leidde bij de protestanten.
Vanaf de zestiende eeuw was het renteverbod minder strikt in de protestantse gebieden. In de katholieke wereld bleef het renteverbod gelden tot in de negentiende eeuw. Dat was één van de factoren die tot een ontwikkeling van het kapitalisme leidde bij de protestanten. Zeker wanneer dat gekoppeld werd aan het voorschrift om God te dienen door zorgvuldig te werken en sober te leven. Door deze ‘binnenwereldse ascese’ – zoals de Duitse econoom en socioloog Max Weber die houding noemde – konden ze ondanks de predestinatieleer toch enige zekerheid hebben dat God hen had uitverkoren. Dat had overigens ook praktische gevolgen: hard werken en sober leven leidden tot sparen en opbouwen van kapitaal.
Op die manier verwierven de protestanten een behoorlijk kapitaal, niet?
Zeker. In protestantse landen zie je hoe de economie zich veel sneller en sterker ontwikkelde dan in katholieke streken. In de katholieke Kerk kwam er pas aan het begin van de zeventiende eeuw verandering in het denken rond kapitaal en rente. De jezuïeten in Antwerpen hadden nauwe banden met de burgerij en kenden de mechanismen van de beurswereld. De jezuïet Leonardus Lessius (1554-1623) herdacht het renteverbod en zorgde zo dat katholieken realistischer in de economie gingen staan.
In de negentiende eeuw ontstaat de sociale leer van de Kerk. Hoe staat die tegenover het kapitalisme dat toen opkwam?
De eigenaars van fabrieken schrokken er in die tijd niet voor terug om de arbeiders uit te buiten. De wantoestanden werden niet alleen aangeklaagd door Karl Marx en zijn volgelingen, maar ook door de Kerk. Vandaar dat de arbeiders de encycliek Rerum Novarum van paus Leo XIII in 1891 enthousiast onthaalden. Maar we mogen niet vergeten dat de reden waarom de sociale leer van de Kerk werd ontwikkeld ook wel de angst voor de socialisten was. Op het einde van de negentiende eeuw was het verschil tussen het socialisme en het communisme trouwens nog niet heel duidelijk.
De wantoestanden werden niet alleen aangeklaagd door Karl Marx en zijn volgelingen, maar ook door de Kerk.
Rerum Novarum reageerde tegen de idee van de socialisten om de eigendom af te schaffen. Dat was niet helemaal correct want Marx wilde alleen de eigendom van productiemiddelen aan banden leggen. Daartegenover stelde de encycliek het natuurlijke en onvervreemdbare recht op privé-eigendom. Dat was veeleer een liberale idee, die niet overeenstemde met de oorspronkelijke leer van Thomas van Aquino, de grote kerkleraar uit de dertiende eeuw. Paus Pius XII zal dat later rechtzetten door weer aan te sluiten bij de thomistische traditie.
Hoezo? Hoe keek Thomas van Aquino dan naar eigendom?
Thomas maakte in de middeleeuwen al duidelijk dat privé-eigendom ondergeschikt is aan de universele bestemming van de goederen. God heeft de aarde primair voor iedereen geschapen. Privé-eigendom is een middel om dat algemeen gebruiksrecht te realiseren. Privé-eigendom is daarom geen strikt natuurrecht, maar een afgeleid product daarvan.
Maar ondanks het antisocialistische karakter van Rerum Novarum verdedigde de encycliek wel met klem de rechten van de arbeider?
Inderdaad. In Rerum Novarum drukte de paus een soort van voorkeursoptie voor de armen uit met de woorden dat Gods liefde vooral naar de armen uitgaat. Dat is de profetische kant van de encycliek. Leo XIII pleitte concreet voor een rechtvaardig loon dat een arbeider niet alleen moet toelaten om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar ook om eigendom te verwerven.
Verder verzette de encycliek zich tegen het laissez-faire-liberalisme. Ze hield een pleidooi voor een aangepaste wetgeving en verdedigde het natuurlijke recht op vereniging. De paus nam daarbij persoonlijk een belangrijke beslissing: de Kerk keurde voortaan niet alleen gemengde verenigingen van patroons en arbeiders goed – wat de paternalistische optie was van veel werkgevers – maar ook afzonderlijke vakbonden van katholieke arbeiders.
Dat lijken me belangrijke stappen …
Zeker, want deze goedkeuring van het syndicalisme versterkte bij de arbeiders ook hun wens om hun rechten via politieke weg te verdedigen. Ze wilden eigen politieke partijen oprichten, zoals bijvoorbeeld de partij van Daens in Aalst. De Katholieke Partij zag dat als een bedreiging want zij verdedigde vooral de belangen van de burgerij en de hogere klassen.
Hoe heeft de paus daarop gereageerd?
Onder grote druk heeft Leo XIII tien jaar na Rerum Novarum in een nieuwe encycliek Gravis de communis uitdrukkelijk aan arbeiders verboden om eigen partijen op te richten. Hij raakte gelukkig niet aan hun recht op eigen vakbonden.
Waarom zag de Kerk in het socialisme zo’n groot gevaar?
Omdat het socialisme werd geassocieerd met communisme en omdat vele socialisten ook atheïsten waren. Vergeet niet dat Marx zelf had opgeroepen om te strijden tegen de priesters die, als volgelingen van bisschop von Ketteler in Duitsland, de zaak van de arbeiders verdedigden op een wijze die Marx niet zinde.
Sommigen zeggen dat de kerkelijke leer over economie eerder ‘links’ is. Hoe zie jij dat?
Als je de sociale leer van de Kerk naast de leer over seksualiteit en relaties legt, laat de eerste inderdaad een meer open en minder strikte manier van denken zien. Wat de maatschappelijke betekenis van ‘links’ betreft: dat gaat met ups en downs. Quadragesimo Anno, de sociale encycliek van paus Pius XI uit 1931, spreekt in het laatste deel heel scherp over kapitalisme en de banken, terwijl de tekst veel vriendelijker is voor socialisten. Toch wordt eraan toegevoegd dat katholieken geen socialisten mogen worden. Ter gelegenheid van het eeuwfeest van Rerum Novarum – we zijn dan in 1991 – hanteert paus Johannes Paulus II in zijn encycliek Centesimus Annus een visie die vriendelijker is voor het kapitalisme. Hij ziet de vrije markt onder bepaalde voorwaarden als een efficiënte manier om in onze behoeftes te voorzien. Winst ziet hij als een graadmeter voor het goed functioneren van een bedrijf. Voor hem zijn er twee soorten kapitalisme: een harde vorm die hij afwijst en een gematigde vorm die hij goedkeurt.
Waarom schreef paus Johannes Paulus II in eerder vriendelijke termen over het kapitalisme?
Omdat hij slechte ervaringen had met het communisme en omdat hij vreesde dat het marxisme teveel invloed zou krijgen via de bevrijdingstheologie. Nochtans hadden toonaangevende bisschoppen op het einde van Het Tweede Vaticaans Concilie in ‘het pact van de catacomben’ de wens uitgedrukt dat de Kerk als arme kerk aan de kant van de armen zou staan. Dat engagement werd in 1968 op de conferentie van de Latijns-Amerikaanse bisschoppen – de zogenaamde CELAM–bijeenkomst – in de Colombiaanse stad Medellín nog duidelijker. Daar legden de bisschoppen en andere kerkverantwoordelijken voor het eerst in een kerkbijeenkomst de voorkeursoptie voor de armen officieel vast. Ze opteerden voor een Kerk die situaties zou analyseren vanuit het standpunt van de armen, solidair zou zijn met de armen en zich zou ontdoen van haar rijkdom. De idee van ontwikkeling werd geradicaliseerd tot bevrijding. Het congres gaf ook een impuls aan de groei en de verspreiding van de basisgemeenschappen en aan de bevrijdingstheologie. Die piste werd door kardinaal Joseph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI, bestreden.
Waarom kantte Joseph Ratzinger zich tegen de bevrijdingstheologie?
Volgens hem dreigde het gevaar dat de bevrijdingstheologie een ideologie van de klassenstrijd zou worden die dan vervolgens zou toegepast worden op de kerk. Het evangelie werd teveel in marxistische termen herschreven naar zijn zin. Hij vreesde dat de optie voor de armen een gevaarlijke hertaling was van de marxistische ideologie. Stel je voor dat katholieken marxisten zouden worden! Benedictus XVI maakte het tot zijn levenswerk om radicale en meer linkse tendensen wat uit te zuiveren. En dat is nog zeer eufemistisch gezegd.
Hoe staat paus Franciscus tegenover de voorkeursoptie voor de armen?
Paus Franciscus sluit weer aan bij zorg voor de armen, zonder in de richting van een marxistische interpretatie te gaan. Volgens hem moet je vanuit persoonlijke ontmoetingen het systeem menselijk maken, anders lukt dat niet. Hij zegt dit zonder het belang van rechtvaardigheid en structurele oplossingen te miskennen. Maar structuren veranderen is op zich niet voldoende.
Volgens de paus hebben we de opdracht om de armen te begeleiden in hun strijd voor rechtvaardigheid en op hun weg naar bevrijding. Hij gebruikt daarvoor een prachtig woord: we moeten compañeros worden van de armen.
Daarop wijst hij in 2015 in zijn encycliek Laudato Si’: intellectuelen die vanuit hun ivoren toren theorieën declameren zonder persoonlijk contact met de armen verkondigen eigenlijk ideologieën. Volgens de paus hebben we de opdracht om de armen te begeleiden in hun strijd voor rechtvaardigheid en op hun weg naar bevrijding. Hij gebruikt daarvoor een prachtig woord: we moeten compañeros worden van de armen. In compañeros hoor je: samen brood breken en elkaar ontmoeten. Het is duidelijk dat Franciscus verwijst naar de bevrijdingstheologie, zij het de gematigde Argentijnse variant ervan: de theologie van het volk.
In die zin is paus Franciscus duidelijk verschillend van zijn voorgangers…
Zeer zeker. Hij ondervindt dan ook veel tegenstand vanuit behoudsgezinde kringen. Zij vinden dat hij te open is en te weinig de absolute principes verdedigd. Denk bijvoorbeeld aan zijn teksten over de conditionele mogelijkheid voor uit de echt gescheiden gelovigen om te hertrouwen. De tegenstanders hebben niet het belang verstaan van gewetensvolle ‘onderscheiding’. Dat is iets anders dan het zonder uitzondering opleggen van strikte principes.
Is paus Franciscus dan eerder socialistisch gezind?
Paus Franciscus is geen marxist en geen socialist, wel een linkse populist: hij gelooft enorm in solidariteit onder het volk. Geenszins vanuit een ‘eigen volk eerst’-mentaliteit, wel vanuit het engagement om samen solidair voor hun rechten op te komen. Met paus Franciscus klinkt er een paradigma-verandering in de Kerk. Hij beklemtoont sterk het belang van de menselijke ontmoeting en koppelt het belang van het persoonlijke aspect aan rechtvaardige structuren.
Met paus Franciscus klinkt er een paradigma-verandering in de Kerk.
Daarmee staat hij natuurlijk niet alleen. Johannes XXIII deed in 1963 met zijn encycliek Mater et Magistra al afstand van een strak natuurwetsdenken. Hij sprak over de menselijke persoon als norm. Zijn opvolger, paus Paulus VI, stond sterk onder invloed van de Franse filosoof Jacques Maritain (1882-1973), een toonaangevend personalist. Die beklemtoonde het algemeen welzijn, de menselijke persoon en de rol van gelovigen in de politiek.
Zie je een alliantie mogelijk tussen aan de ene kant de nieuwe economie, met zijn nadruk op verantwoord omgaan met grondstoffen, op deeleconomie en op ‘beter voor mij en beter voor de wereld’ en aan de andere kant de sociale leer van de Kerk?
Dat denk ik zeker. Paus Franciscus wijst namelijk op onze dubbele verantwoordelijkheid. We moeten zowel antwoorden op de kreet van de aarde en de natuur als op de kreet van de armen. Sociale en natuurlijke ecologie moeten we met elkaar verbinden. We moeten ons dus zowel bekommeren om ons leefmilieu als bezig zijn met de menselijke cultuur en de menselijke persoon als individu respecteren.
We moeten zowel antwoorden op de kreet van de aarde en de natuur als op de kreet van de armen.
Bijzonder interessant bij paus Franciscus vind ik hoe hij als een procestheoloog de werkelijkheid ziet als een veranderingsproces. Daarin is alles met alles verbonden, God weeft natuur en mens aan elkaar met zijn Liefde. In die interconnectiviteit is God aan het werk en biedt Hij elke keer nieuwe mogelijkheden aan. De encycliek Laudato Si’ wijst er ook op hoe de armen de grootste slachtoffers van de klimaatproblematiek zijn. Dat alles toont hoe er dus zeker een alliantie mogelijk is tussen de Kerk en de nieuwe economie met de klemtoon op duurzaamheid. Paus Franciscus roept ons op om anders te gaan leven, anders te consumeren en anders te produceren.
Dat klinkt verbazingwekkend up-to-date !
Hier is de Kerk echt in de voorhoede van de samenleving opgetreden. Denk ook aan de initiatieven van de eco-kerken. In dat verband trof het mij hoe Laudato Si’ meer weerklank kreeg bij kritische economen en bij politiek activisten dan bij de hiërarchie van de Kerk. Een oud-ambassadeur bij de Verenigde Naties vertelde mij dat hij vroeger de pauselijke encyclieken niet verkocht kreeg aan de diplomaten, terwijl ze nu Laudato Si’ allemaal al hadden gelezen!
Om te eindigen leg ik je graag de klassieke vraag voor: hoe verzoen je de rijkdom van de Kerk met de evangelische oproep tot armoede?
Het is belangrijk om te beseffen dat wij allemaal samen de Kerk zijn. De Kerk is niet alleen de hiërarchie, maar het hele volk van God! Is die Kerk rijk? Er zijn in elk geval vele plaatsen op deze wereld waar de Kerk zelf arm is of kritisch en zorgzaam aanwezig is bij mensen die in armoede moeten leven. Dat heb ik zelf gezien in Manilla waar mensen leven op één van de grootste stortplaatsen ter wereld. Alleen zusters en priesters zijn daar nog geëngageerd bezig met de armsten der armen. Ze organiseren ter plekke dispensaria en schooltjes. Of kijk naar de vluchtelingenkampen in Afrika. Daar leven christenen samen met die mensen, vaak op een wijze die verschilt van de bureaucraten van de UNO. In heel wat landen leven priesters van een bijzonder klein inkomen en worden ze niet gesubsidieerd door de staat. Niet alleen priesters, maar ook bisschoppen leven vaak behoorlijk eenvoudig. Velen wonen niet in een paleis, maar dicht bij het volk. Ook paus Franciscus heeft die keuze gemaakt. Na zijn verkiezing in maart 2013 gaf hij aan dat hij niet in het pauselijk appartement wilde gaan wonen, maar liever in het Vaticaanse gastenverblijf, de Domus Sanctae Marthae.
Vanwaar komt dan die mythe van de rijke Kerk?
De mythe van de rijke Kerk hangt voor een deel samen met haar historische rijkdom. Vele gebouwen en kunstwerken werden door de Unesco uitgeroepen tot Werelderfgoed. Daarnaast klopt het uiteraard dat leidinggevenden – en dus ook de hiërarchie van de Kerk – het vaak bij rijken en machtigen gaan zoeken. Dat is altijd zo geweest. Maar kunst is ook belangrijk en de rijke erfenis van kerken, beelden en schilderijen is een historische bijdrage tot de mensheid. Bovendien kunnen kunstwerken uit de middeleeuwen of de barok ons leren relativeren. Als mensen verwijzen naar de rijkdom van de Kerk, is het goed om naar afbeeldingen van het Laatste Oordeel te kijken. In sommige kerken zie je hoe de kunstenaars in de hel een ruime plaats toebedelen aan leden van de kerkelijke hiërarchie. Michelangelo stopt er zelf een kardinaal in met wie hij op slechte voet stond!
De mythe van de rijke Kerk hangt voor een deel samen met haar historische rijkdom.
Gelovigen zijn dus al heel lang verontwaardigd over de materiële en financiële uitwassen bij een bepaald segment van de Kerk. Tegelijk is de Kerk meer dan dat: een mystiek lichaam dat een netwerk van liefde en rechtvaardigheid is, en werkt aan de bevrijding van arme en verdrukte mensen. Een goed voorbeeld hiervan is zuster Jeanne Devos die een vakbond voor dienstpersoneel oprichtte in India. In zo’n engagement wordt het liefdevolle gelaat van de Kerk zichtbaar en dat is heel wat anders dan die zogenaamde rijke Kerk.
Interview: Ilse Cornu
Coverfoto © pixabay
Foto Johan Verstraeten © Johan Verstraeten
Dit artikel maakt deel uit van het dossier Nieuwe Economie.
Boeiend artikel? Help ons zin te geven en te delen
- door lid te worden van MagaZijn: klik hier en sluit je aan bij het MagaZijn van de zin!
- door een reactie achter te laten onder dit artikel
- door dit artikel te delen met je vrienden en familie
Dank je wel!