
‘Ik ben opgegroeid in een volkswijk van Hoboken. Niet dat de buren voortdurend vechtend over straat rolden, maar die grote diversiteit zorgde wel altijd voor onenigheid. Ik ben dus vertrouwd met meningsverschillen, ik kan ermee werken.’ Dat zegt Wim Vandewiele, voorzitter van Pax Christi Vlaanderen. En nog: ‘Of kwetsbaarheid verrijkend of bedreigend is, blijkt in de loop van het communicatieproces. Dat komen we pas te weten als we ons voor elkaar openstellen.’
Dat deed hij zelf als godsdienstsocioloog op een verrassende manier: hij dompelde zich onder in de leefwereld van de trappisten in de Sint-Sixtusabdij van Westvleteren. Van die innerlijke reis deed hij verslag in zijn boek ‘Langs het pad van de postulant’. Het is de hertaling van zijn doctoraatsonderzoek: ‘Natuurlijk zijn er misbruiken binnen de Kerk – dat toonde de spraakmakende documentaire Godvergeten opnieuw vlijmscherp aan – maar het grootste deel van de mensen die in de Kerk werken, zijn mooie mensen.’
Schrijf een reactie onder dit interview en win één van Wims boeken!
Je bent godsdienstsocioloog en sociaal-cultureel antropoloog. Dat klinkt exotisch! Wil je even uitleggen wat die wetenschappers precies doen?
Beide wetenschappers zetten de mens in zijn relaties met anderen centraal: hoe verhouden personen en bevolkingsgroepen zich tot elkaar? In feite is sociologie een specialisatie binnen antropologie. Sociologen onderzoeken het sociaal handelen van mensen in hun interactie met elkaar. Antropologen hanteren eerder een helikoptervisie en bestuderen ook niet-sociaal handelen. Als iemand op z’n eentje bij een kapelletje Maria aanbidt, is dat geen sociaal handelen. Daarom is het sociologisch niet interessant, wel antropologisch. Als mensen bij datzelfde kapelletje samen een Weesgegroet bidden, is dat wel een sociale handeling en dus onderwerp voor sociologen.
Als iemand op z’n eentje bij een kapelletje Maria aanbidt, is dat geen sociaal handelen. Als mensen bij datzelfde kapelletje samen een Weesgegroet bidden, wel.
Sociologie en antropologie verschillen ook in hun methode. Sociologen werken vaak met cijfermateriaal en statistisch onderzoek. Aan de hand daarvan doen ze voorspellingen. Antropologen werken niet met statistiek, ze doen aan participatieve observatie. Dat betekent dat onderzoekers voor een hele tijd deel van een gemeenschap worden. Ze dompelen zich zo veel mogelijk onder voor hun onderzoek. Zo kunnen ze mensen in hun dagelijks handelen observeren.
Daarnaast zijn er binnen elke wetenschap verschillende benaderingen. Bij de fenomenologische insteek bestudeer je bijvoorbeeld de ervaringen van de mens in zijn omgeving, in zijn sociale context. Onderzoek kan ook vanuit een systemische methode gebeuren. Uiteindelijk kies je als wetenschapper voor een aanpak die jou het beste ligt.
En wat is jouw eigen specifieke aanpak?
Zelf werk ik graag vanuit de conflictbenadering die haar oorsprong vindt in het marxisme. Ik ben opgegroeid in Hoboken, in een volkswijk. Daar maakten conflicten deel uit van het dagelijkse leven. Niet dat de buren voortdurend vechtend over straat rolden, maar door de grote diversiteit was er wel altijd onenigheid. Expliciete of impliciete, borrelende of uitbarstende, verborgen of open strijdpunten. Ik ben dus vertrouwd met meningsverschillen, ik kan ermee werken.
Ik ben vertrouwd met meningsverschillen, ik kan ermee werken.
Conflicten dragen bij tot sociale verandering, ze leggen namelijk machtsverhoudingen bloot. Denk maar aan de klassenstrijd. Er zijn heel veel vormen van wrijving. Gandhi zei: ‘Niet het conflict is het probleem, wel de manier waarop mensen daarmee omgaan.’
Waarom heb je gekozen voor dit werkterrein?
Ik heb sociologie gestudeerd. Geen haar op mijn hoofd dacht eraan om in die wetenschap verder te gaan. Ik wilde onderzoeksjournalist worden, in de stijl van Paul Jambers. Ik wilde de buitenbeentjes in onze eigen samenleving bestuderen: wie zijn ze? Wat doen ze? Waarom leven ze zo? Het leek mij interessanter om onze eigen cultuur in de diepte te bestuderen dan volkeren ver weg.
In het laatste jaar van mijn opleiding sociologie kreeg ik van professor Marie-Claire Foblets een vak sociale en culturele antropologie. Ik voelde meteen: dat is iets voor mij! Als antropoloog kun je mens tussen de mensen zijn, met je eigen instrumentarium om alles te bekijken. Je kunt met de mensen op stap gaan, je doet aan participatief onderzoek. Ook je eigen levenservaring speelt altijd mee.
Uitkomen voor je gekleurde bril is een kwestie van intellectuele eerlijkheid.
Vroeger bestudeerde een onderzoeker bijvoorbeeld een of andere indianenstam. Over hen schreef die dan een boek zonder met de mensen zelf in gesprek te gaan. Later hoorde een andere onderzoeker dat de stamleden dat boek gelezen hadden en het op een aantal punten heel grappig vonden. Sommige interpretaties waren namelijk ronduit fout. Nu verloopt onderzoek anders: de gemeenschap kent de autobiografie van de onderzoeker en die wordt ook kenbaar gemaakt aan de lezers achteraf. Iedereen mag weten wie je bent, want dat heeft altijd invloed. Uitkomen voor je gekleurde bril is een kwestie van intellectuele eerlijkheid.
Je schreef het boek ‘Langs het pad van de postulant’. Dat kwam er na jouw doctoraatsonderzoek. Daarvoor verbleef je een tijdlang tussen de broeders van de Sint-Sixtusabdij van Westvleteren. Hoe kwam je eigenlijk bij hen terecht?
Marie-Claire Foblets vroeg me op een dag: ‘Welke mensen zou je willen bestuderen?’ Daarover hoefde ik niet lang na te denken. Ik antwoordde meteen: ‘De trappisten!’ Als student was ik tijdens alle blokperiodes in de abdij van Westvleteren te vinden. Ze zijn een van de contemplatieve gemeenschappen van de 21ste eeuw. Ik verwonderde me over hun levensstijl, maar ik leerde ook veel van hen.
Zelf ben ik katholiek opgevoed, dus ik keek anders naar de abdij dan iemand uit een heel andere traditie. Ik droomde er al lang van om een poos tussen hen te leven en een boek over mijn ervaring te schrijven, als een journalistieke onderneming. Maar het werd dus een doctoraatsproject.
Hoe reageerden de trappisten op jouw vraag om een tijdje bij hen te komen inwonen?
Eerst moest ik hen overtuigen dat ik met hen wilde samenleven, niet met een religieus of spiritueel doel, maar om hen wetenschappelijk te observeren. Het was belangrijk om tijd voor die gesprekken te nemen, om dat project goed op te bouwen. Het helpt als de mensen mee zijn met je passie. Ik wist vooraf dat het af en toe moeilijk en soms een kwestie van uithouden zou zijn. Het is belangrijk om ervoor te durven gaan en je verantwoordelijkheid op te nemen, zowel voor de gemeenschap waarin je terecht komt, als voor je eigen familiale context.
Wat heb je van hen geleerd?
Heel veel! Om te beginnen dat niets menselijks de monniken vreemd is. Ze praten, ze lachen en zijn bezorgd, ze zijn gewone mensen zoals jij en ik. Het klassieke beeld dat ik van een monnik had, werd meteen door elkaar geschud. We weten nauwelijks iets van hen, behalve hoe ze in de middeleeuwen de grond langs de kustlijn drooglegden en hoe ze geschriften van grote denkers voor het nageslacht redden door ze te kopiëren. Dat is het wel zo’n beetje. Wat die monniken in de 21ste eeuw doen? Daar heeft nauwelijks iemand een idee van.
Paters dragen allemaal dezelfde kleding, maar hebben wel elk hun eigen overtuiging.
Verder leerde ik dat de monniken de samenleving echt niet buiten sluiten. Die zit binnen de muren van de kloosters. Paters dragen allemaal dezelfde kleding, maar hebben wel elk hun eigen overtuiging. Alle politieke overtuigingen wonen binnen dezelfde kloostermuren. Ooit zei een pater me: ‘Wij zijn de samenleving.’ Hij had gelijk. Een klooster is de samenleving in geconcentreerde vorm, met een fysieke afsluiting van de wereld.
Hoe zien de paters trappisten zelf hun levenskeuze?
Binnen zo’n klooster is alles afgestemd op hun doel om God te zoeken in hun gemeenschap. Die zien ze als een school van liefde. Elke traditie, elk ritueel, elke bouwconstructie is daarop gericht. Ze beperken hun fysieke vrijheid om spirituele vrijheid te creëren en zo hun religieuze doel te bereiken. Allemaal hebben ze de andere monniken nodig om hen te helpen bij die zoektocht. Dat is een confrontatie met anderen, maar ook met zichzelf, gedurende een levenslang proces. Naar het einde van zijn leven toe, zei André Louf – de beroemde Belgisch-Franse trappist en schrijver – dat hij nog altijd aan het zoeken was wat het betekende om monnik te zijn.
Hoe verloopt zo’n proces om monnik te worden?
Dat proces verloopt in verschillende fases, net zoals bij een huwelijk. Eerst is er een periode waarin je elkaar leert kennen. Daarna ben je verloofd, wat betekent dat je van plan bent om te trouwen. Dan ben je getrouwd zonder kinderen, daarna met één kind en eventueel met meerdere kinderen. Vervolgens komt de fase waarin je kinderen tieners zijn. Wanneer ze het nest uitvliegen, verandert je huwelijksleven opnieuw. Zo gaat het proces steeds verder.
In het monnikenleven gaat het precies zo. Er zijn momenten van vertwijfeling, momenten van diepe bezieling en kantelmomenten. Soms vraag je je af: ‘Wat doe ik hier? Waarom ben ik hier?’ en soms weet je zeker dat je er graag bent, dat dit de plek is waar je moet zijn. Je ziet: de vorm is anders, maar het proces is gelijkaardig.
Wat onderzocht je precies bij hen?
Voor mijn onderzoek maakte ik een analyse van de kwaliteit van religieus leven. Ik ging op zoek naar het verschil tussen wat je verwacht te vinden en wat je feitelijk krijgt. De realiteit kan je verwachtingen in twee richtingen overtreffen: positief en negatief. Zo’n kloostergemeenschap is nooit wat je verwacht.
Kan ik aarden in deze gemeenschap? Kan de gemeenschap aarden met mij?
Het is een voortdurend dialogaal proces tussen wie intreedt aan de ene kant en de gemeenschap aan de andere kant. Kan ik aarden in deze gemeenschap? Kan de gemeenschap aarden met mij? Die wederzijdse veerkracht is een belangrijk onderdeel van hoe je jouw roeping kan realiseren. Dat levenslange zoekproces is niet alleen elementair in het kloosterleven. Volgens mij is het de essentie van christen zijn.
Soms leeft de idee dat zo’n contemplatieve vorm van kloosterleven gelijk staat aan je terugtrekken uit de wereld en je talenten verstoppen. Hoe kijk jij daarnaar?
Monnik worden is altijd een heel bewuste keuze, vaak na een lang onderscheidingsproces. Die exclusieve zoektocht naar God en een leven van gebed is een specifieke vorm van religieus leven. Je terugtrekken dient dat doel. Niets in het kloosterleven is toevallig. Het doel is altijd: God zoeken en al de rest tegenhouden.
Wat kon je daar als antropoloog en godsdienstsocioloog met je conflictmodel aanvangen?
Veel! Steeds minder mensen blijven namelijk in het klooster. Ook wie intreedt, neemt zijn levenservaring uit onze tijd en onze maatschappij mee. Vroeger was het leven veel simpeler. Nu ligt de nadruk op vrije keuzes maken en je individualiteit ontplooien. Ook monniken worden door die context beïnvloed. In het Westen maken wij de neergang van het religieuze leven mee. In de rest van de wereld zie je hoe die levensvorm net bloeit, vaak met het oog op sociale promotie.
Observatie stopt niet bij de buitenkant. Het is belangrijk om het verhaal erachter mee te nemen.
Bij mijn onderzoek vulden de twee disciplines, sociologie en antropologie, elkaar aan. Het was geen tegenstelling. Voor sociologen is God niet interessant. Maar als antropoloog kon ik de intrinsieke motivatie van de monniken onderzoeken. De buitenkant, wat je kunt zien, is net zo interessant als de binnenkant, de motivatie van waaruit mensen iets doen. Observatie stopt niet bij de buitenkant. Het is belangrijk om het narratief, het verhaal erachter, mee te nemen. Dat leerde ik van de beroemde godsdienstsocioloog Peter Berger.
Wat heeft het meeleven met de monniken betekend voor je eigen beleving van zingeving en spiritualiteit?
Ik dacht dat ik niet spiritueel was, maar dat bleek wel het geval. Ik ben door mijn verblijf bij de trappisten als mens veranderd. Mijn drive hangt met verschillende elementen samen.
Ik vertelde al dat ik opgroeide in een multiculturele wijk in Hoboken. Daar woonden zowel gezinnen uit de vierde wereld als gezinnen die het beter hadden. Conflict was altijd aanwezig. Zonder het te beseffen, kreeg ik de waarden van de katholieke sociale actie mee: zien, oordelen en handelen. Ik beschouw wetenschap als de vijfde macht, na de media die de vierde macht zijn. Wetenschap is de kennismacht en heeft de mogelijkheid om mensen mee te krijgen om iets te veranderen. Ik wil dingen veranderen.
Hoe zie je die verandering dan?
Meestal vermijd ik om mijn persoonlijke mening over een sociologisch fenomeen te uiten. Ik wil het eerst wetenschappelijk bestuderen, dan het resultaat van dat onderzoek delen met wie erin betrokken is, en tenslotte er het gesprek over aangaan. Zo kan ik inzichten brengen in wie we zijn en in hoe we werken en leven. Wetenschap moet nieuwe kennis ontwikkelen en delen.

Ik vind het belangrijk dat mijn wetenschappelijk werk toegankelijk is voor iedereen die er iets aan kan hebben. Dat is niet vanzelfsprekend in de academische wereld. En toch zie ik dat als een belangrijke taak van de wetenschap: dat is een vorm van onderzoekspastoraal of participatief actie-onderzoek.
Ik wil liefdevol dienstbaar zijn voor wat ik belangrijk vind. Mijn hoop is dat mensen – in dit geval religieuzen en gelovigen – een perspectief krijgen om zich op te richten en dat ze veel meer naar buiten durven treden. Natuurlijk zijn er misbruiken binnen de Kerk – dat toonde de spraakmakende documentaire Godvergeten opnieuw vlijmscherp aan – maar het grootste deel van de mensen die in de Kerk werken, zijn mooie mensen.
Welke feedback krijg je over je wetenschappelijk werk?
Heel vaak krijg ik positieve feedback, bijvoorbeeld van kloosterordes die op basis van mijn onderzoek inzien dat hun kapitaal niet alleen fysiek en economisch van aard is, maar ook spiritueel en cultureel. Zo zijn zusterordes een levend bewijs van de sociale leer van de Kerk. Het is goed dat zij dat zelf ook zo zien, dat maakt hen sterker. Ze kunnen dan herkennen waar die spiritualiteit nu nog zit, bijvoorbeeld bij verpleegkundigen.
Zusterordes zijn een levend bewijs van de sociale leer van de Kerk.
Hoe zie jij zingeving?
Mensen zijn betekenisgevers en betekeniskrijgers. Ieder van ons is expert in het geven en vinden van betekenis in zijn eigen leven. Ik leer heel veel van mensen op de pastorale werkvloer: dat zijn experten onder elkaar. Als pastor krijg je exclusief tijd, ruimte en taal om met zingeving bezig te zijn. Gelovigen moeten niet boven maar tussen de mensen staan. Daar kunnen we participeren vanuit zien, oordelen en handelen. De Rooms-katholieke Kerk heeft zoveel fantastische dingen gedaan voor wie uit de boot viel. Nu zijn er nieuwe sociale bewegingen. Denk aan klimaatjongeren en grootouders voor het klimaat. Elke parochie bulkt van de grootouders. Misschien kunnen christenen contact met hen nemen en vragen: ‘Wat kunnen we voor jullie betekenen?’
We mogen ons niet in een Calimerocomplex wentelen.
Het is belangrijk dat christenen leren om de controle los te laten. Vele anderen zijn al met zinvolle initiatieven bezig. Wij kunnen daarbij aansluiten. We hoeven het heft niet zelf in handen te houden. Jürgen Habermas, de Duitse filosoof en socioloog die ook wel de paus van het secularisme genoemd wordt, zegt daarover: ’Als je deel uitmaakt van een religieuze gemeenschap, heb je in de maatschappij misschien je functie verloren, maar niet je betekenis.’ We mogen ons niet in een calimerocomplex wentelen.
Je zegt dat je in je werk graag uitgaat van conflict, maar uit alles wat je vertelt, spreekt verbinding en samenwerking. Zo ben je bijvoorbeeld sinds 2020 voorzitter van Pax Christi Vlaanderen.
Inderdaad, dat is een voorrecht waarop ik ‘ja’ heb gezegd. Ik probeer ook zelf de controle los te laten en niet te bedenken wat ik aan een bepaalde functie kan hebben. Niet alles heeft een finaliteit. We zeggen zo vaak dat we moeten vertrouwen op de genade van God. Misschien kunnen we dat ook echt meer proberen. Zoals de moslims zeggen: ‘Insjallah’. We moeten veel meer leren openstaan voor het onbekende. Conflict is in de ruis gaan staan, verbinding maken met ruis. Als er ruis is, is het belangrijk om beter te luisteren en zo signalen op te vangen.
Het tegenovergestelde van harmonie is niet conflict, maar onverschilligheid. Kijk maar hoe verschillend we reageren op de aardbeving in Marokko en de watersnood in Libië. Nochtans vielen bij beide rampen evenveel doden. Maar via de Marokkaanse gemeenschap in ons land voelen we ons eerder verbonden met de slachtoffers van de aardbeving. Daarom kan de Antwerpse burgemeester, over alle politieke stromingen heen, zeggen: ‘Wij lijden met jullie mee.’
Vanwaar de keuze voor het thema kwetsbaarheid in een van je laatste publicaties?
Kwetsbaarheid is heel bijzonder. Je weet nooit of die bedreigend of verrijkend zal zijn. Vandaar de ondertitel: ‘Dubbelzinnige kwetsbaarheid. Tussen bedreiging en verrijking.’ Communicatie speelt een grote rol in de richting die kwetsbaarheid uitgaat. Ze bestaat altijd uit dezelfde factoren: zender, ontvanger, boodschap, medium. Het kan helpen om te vertragen en goed te beseffen wat je moet doen. Communicatie is vaak een spanningsveld vol conflicten en ruis. Als een leidinggevende bijvoorbeeld een collectief ontslag moet aankondigen, helpt het als die in de positie van de ander gaat staan.
Ook bij het vrt-programma Godvergeten speelt dat een rol. De makers gaven exclusief aandacht aan de slachtoffers en hun familie die vertellen over hun kwetsuren. Maar alle reacties gaan over falend leiderschap en ongestrafte daders. Die reacties vertrekken vanuit een heel ander perspectief: hebben ze wel goed geluisterd? Het is heel belangrijk dat de Kerk en de hele gemeenschap echt luisteren. Ook al is de boodschap niet fijn om te horen. Ook al kunnen we niet meteen iets doen. We moeten openstaan voor onze eigen kwetsbaarheid en eindelijk luisteren. Dat is tegelijk bedreigend en bevrijdend.
Als mensen van Jezus moeten we elke dag ‘ja’ zeggen aan de slachtoffers.
Dat is geen gemakkelijk proces. Er zijn al stappen vooruit gezet, maar we moeten nog verder. Als mensen van Jezus moeten we elke dag ‘ja’ zeggen aan de slachtoffers. Elke dag kunnen we aanwezig zijn als gelovige mensen. Elke tijd heeft zijn eigen problemen en die hebben altijd een impact op de Kerk. Denk maar aan de wereldoorlogen, aan de nucleaire dreiging, aan de werkloosheid. Nu komt het probleem van binnenuit in de vorm van seksueel misbruik.
Hoe kwam je erbij om het tijdschrift ‘De Spectateur’ nieuw leven in te blazen?
‘De Spectateur’ gaat terug op priester Léon de Foere (1787-1851), een sociaal geëngageerde man die veel deed voor arme meisjes in Brugge. Hij was ook bezig met de ontvoogding van België, met de Vlaamse zaak, met het verspreiden van kunst en cultuur. Hij werkte als onderpastoor en als volksvertegenwoordiger en maakte een tijdschrift om mensen zelf kritisch te laten nadenken over de samenleving. Dat tijdschrift heette ‘Le Spectateur Belge’. Het krijgt nu opvolging in onze tweejaarlijkse nummers, met hetzelfde doel, maar dan voor onze tijd.
Wat bewonder je zo in Léon de Foere?
Léon de Foere plaatste zich nooit boven de gewone mensen. Hij gebruikte de elite om dingen ten goede te keren. Hij wilde kunst ook naar gewone mensen brengen. Hij was niet caritatief bezig, maar deed aan empowerment: de meisjes leerden zelf een ambacht zodat ze hun familie konden ondersteunen. In de 19de eeuw waren veel kleine onderpastoors op die manier aan de slag om de samenleving te hervormen, en dat allemaal lang voor de sociale encycliek Rerum Novarum van paus Leo XIII in 1891. Dat getuigt van fenomenaal ondernemerschap.
Welke boodschap hebben we daar vandaag nog aan?
Ik geloof dat een religieuze gemeenschap – een kloosterorde, een parochiegemeenschap of de wereldwijde Kerk – de potentie heeft om visie- en missiegedreven aanwezig te zijn in onze samenleving. Ondernemers zijn meesters in het omgaan met risico’s en dat deden mensen als Léon de Foere voortdurend. Dat mis ik soms in de Kerk vandaag.
gelovigen mogen trots op zichzelf zijn.
Daarom moeten we nadenken over de vraag: wat willen wij als Kerk vandaag in Vlaanderen betekenen? We weten dat te weinig. Uit de jaarverslagen blijkt dat de Kerk een grote meerwaarde heeft, dat gelovigen trots mogen zijn op zichzelf. Wat mij betreft gaat het in zo’n jaarverslag niet in de eerste plaats om liturgische aanwezigheid en dus over de aantallen doopsels, huwelijken en kerkelijke uitvaarten. De Kerk doet veel meer: denk maar aan onderwijs, ziekenzorg, welzijnszorg en middenveld.
Het is een sociaal feit dat religieuze gemeenschappen in West-Europa zeer kwetsbaar zijn. Tegelijk zijn ze een voorbeeld van wat er gebeurt als de vergrijzing binnenkort overal in de maatschappij aanwezig zal zijn. Volgens mij is er wel degelijk hoop voor religieuze gemeenschappen: ze zullen nooit verdwijnen, wel zullen ze er anders uitzien.
Wat heb je geleerd door bezig te zijn met de thematiek van kwetsbaarheid?
Sinds covid kan niemand nog blind zijn voor onze kwetsbaarheid. Daaruit heb ik drie dingen geleerd. Eerst en vooral dat iedereen kwetsbaar is. De totale en grote impact van de epidemie heeft ons verlost van de maakbaarheidsidee. Ten tweede dat kwetsbaarheid vol vooroordelen kan zitten als ik over iemand anders zeg of veronderstel dat die kwetsbaar is. En tenslotte dat kwetsbaarheid een onderdeel is van ons menselijk leven. Sociaal ethica Orfanopoulos stelt dat de mens een intrinsieke openheid heeft voor de wereld waarin hij wordt ondergedompeld. We stellen ons open voor de ander en dat is een ethische keuze. Dat leerde de joodse filosoof Emmanuel Levinas ons al. Het sociale denken van de Kerk vertrekt ook vanuit onze waardigheid als kwetsbare personen.
Kwetsbaarheid kan ons helpen om rijkere, betere mensen te zijn.
Kwetsbaarheid is ambigu: het is enerzijds bedreigend en anderzijds bevrijdend. Dat perspectief neem ik altijd mee in mijn conflictdenken. De mens is kwetsbaar in zijn lichaam, ook seksueel. De mens is kwetsbaar in zijn gemeenschap: sociaal, cultureel en ecologisch. Het synodaal proces dat op 4 oktober in Rome van start ging, is kwetsbaar. Leiderschap is kwetsbaar. Kwetsbaarheid is overal. Niemand kan denken dat hij onkwetsbaar is. Iedereen kan getroffen worden. Of kwetsbaarheid verrijkend of bedreigend is, blijkt in de loop van het proces. Dat komen we pas te weten als we ons voor elkaar openstellen. Dat is een verrassende boodschap in onze gepolariseerde samenleving. Mensen die leven vanuit een zingevingssysteem zien kwetsbaarheid als deel van het leven. Kwetsbaarheid kan ons helpen om rijkere, betere mensen te zijn.
Interview: Ilse Cornu
Co-redactie: Kolet Janssen
Foto’s © Wim Vandewiele
Wim Vandewiele, Langs het pad van de postulant. Binnenkijken in de trappistenabdij van Westvleteren, Antwerpen, Halewijn, 2016.
Bekijk hier het introductiefilmpje!
Schrijf een reactie onder dit interview en win één van Wims boeken! Laat ons zeker je voorkeur weten …
Wim Vandewiele (red.), Dubbelzinnige kwetsbaarheid: spanningsveld tussen bedreiging en verrijking, Antwerpen, Halewijn, 2023.
Met bijdragen van Ilse Cornu, Sander Vloebergs, Emmanuel Van Lierde, Lea Verstricht, Tom Callebaut, Luk Vanmaercke en Jos Moons.
Meer lezen?
- Slotzuster Lieve: ‘God, ge moet Antwaarps klappen mè mij’
- Zuster Jeanne Devos: ‘Niet alleen leven wegnemen, is een vorm van terrorisme. Leven beknotten is dat ook.’
- Bezoek ons dossier ‘Kan God nog?’
Snuffel zeker in ons MagaZijn-dossier geweld(loos):
- Hoe verknoei je een gesprek? Acht veel voorkomende valkuilen
- Hoe omgaan met geweld? Vijf houdingen
- Je andere wang aanbieden?
- De duistere kant in elk van ons
- ‘Conflicten kunnen een vorm van intimiteit zijn’
- Mohamed Achaibi: ‘Moslims moeten vredestichters zijn’
-
‘Omgaan met geweld heeft alles te maken met hoe je de relatie met de ander ziet’
Boeiend artikel? Help ons zin vinden en zin delen:
- klik hier en sluit je aan bij het MagaZijn van de zin!
- laat een reactie achter onder dit artikel
- deel dit artikel met je vrienden en familie
- stuur ons jouw eigen zingevend verhaal op info@magazijn.community
Dank je wel!