Een eerste herfstdag

0
96
© pixabay - rv

Deze cursiefjes zijn geschreven beelden van oma Bibi die op haar kleinkinderen past en telkens zo ontroerd is dat ze over hen MOET schrijven … Vandaag ontdekt kleine Joanna een schommel in de paradijselijke herfsttuin. 

De wind fluit en snijdt langs mijn oren als ik naar Joanna’s nieuwe thuis fiets. Het lijkt de eerste echte herfstdag. We noteren 18 oktober. De zomer is te oud geworden.

Het gezinnetje woont nu een huis verder op het woonerf. Als je aan de lange houten tafel zit, lijkt het alsof je in de tuin woont, omringd door hoge bomen, struiken, groenten en bloemen.

Joanna wil niet slapen. Ik doe haar roze wollen jas aan, en draag haar door de tuin. Ze wil niet lopen deze keer. Ze is te moe.

De restanten van de zonnebloem lijken op een ronde honingraat. ‘Isj’ fluistert Joanna als ze de ruige, bruine kern betast. We ‘waden’ verder door het natte gras. Verlepte peulen hangen in een kring. Ik pluk er eentje, twee, drie. Op ons hurkje gaan we aan de slag met die bultige slappe dingen. Joanna tatert iets dat weer eindigt op haar geliefde eindklank ‘sj’, als ze in de gekromde peul met ouderdomsvlekken bolletjes ontdekt: ‘Apawelekapakisj!’ Achter ons horen we het gegons van een hommel. We draaien ons om, kijken en observeren, een minuut lang. Hoe ze in haar pootjes wrijft, langs een helm gras en vervolgens op een laag muurtje omhoog klimt, tot haar kleedje onzichtbaar wordt.

Het konijn in de brede kooi van stro, doet zich te goed aan het uitgestoken groen blad van Joanna. ‘Het heeft hangoren, kijk!’ Ik aai ze. Joanna ook. Ze betast nu spontaan haar eigen oren langs beide kanten, met duim en wijsvinger. En hiermee herhaalt ze een tast- en wijsoefening uit een lichaamsboekje dat we daarnet binnen lazen.

De schommel kan niet ontbreken bij onze rondgang. Zij in het kleintje, goed beschermd, ik op de grote. Met ernst bekijkt ze mijn pogingen om op die hoge houten plank te wippen. Terwijl ik luidop lach, zie ik bij haar een bezorgde zwijgzaamheid. Als ik in de afgedekte houtvoorraad een dik langwerpig blok vind en het onder de schommel leg, volgt ze nauwgezet al mijn handelingen. ‘Wat gaat ze nu doen?’ hoor ik haar denken. Haar wenkbrauwen blijven gefronst.

Terwijl ik luidop lach, zie ik bij haar een bezorgde zwijgzaamheid.

Als ik me afduw en op de schommelplank wip terwijl ik me optrek aan de touwen, is het alsof ze naar een circuskunstje kijkt: verbaasd en verwonderd, wenkbrauwen de hoogte in. Ik lach luidop door haar kostelijke blik, en eindelijk schatert ze, als ik in haar richting schommel. Joanna doet de beweging van mijn benen na, de lucht in, en dan weer terug. ‘Aaaaaaaa!’, roept ze, met een verhoogde intonatie op de laatste lettergreep.

Tot we ons laten uit-wiegen. Enkel het piepen van de schommel, en het tikken van ons schoeisel tegen elkaar horen we in deze paradijstuin. Het belabberde groensel houdt zich stil, vermoeid van de bloei en het mooi zijn. Houtvuur ruik ik, als was ik in de Ardennen.

Even later laat Joanna een bruin herfstblad van de glijbaan glijden, terwijl zij op het verhoog staat. Beneden ontvang ik het enthousiast : ‘Hé, wat een mooi, bruin blad, met een gaatje!’ Ze geniet daarboven en houdt vingers in de lucht, alsof ze een wedstrijd heeft gewonnen. Bij een tweede poging glijdt ze met het tweede blad zelf op haar buik naar beneden. Ze schrikt en huilt. ‘Ai toch, nu ben je zelf naar beneden gekomen!’ Ik neem haar in mijn armen.

Dicht bij haar huis rommelt Joanna met houten klankstaven aan een tak. Dit lage geklingel lijkt dag te zeggen aan alle levende of halfdode wezens die we hebben ontmoet. Joanna’s huilen houdt op, enkel haar tranen blinken nog in het herfstlicht.

Binnen kijken we naar de schilderijen van haar papa in de gang, voor we naar boven gaan. Gekke kleurrijke portretten van mensen op een Turks strand. ‘Wat een dikke neus!’ ‘Die Mevrouw geeuwt, ze is moe, zoals jij!’ Ik doe het geluid en gebaar na, met de nodige geluiden. Joanna ook. Haar tutje valt. ‘Tusj!’ ‘Die mijnheer heeft lange haren, kijk Joanna!’ Joanna wrijft over mijn witgrijze haardos.

Monden, neuzen, oren, wangen, bloemen, bomen, struiken, dieren, ze wonen allemaal dicht bij haar …

Tekst: Brigitte Puissant 

Boeiend artikel? Help ons zin vinden en zin delen:

 Dank je wel!

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Please enter your comment!
Please enter your name here