De kardinaal en de agnost zoeken naar broederlijkheid

0
709
moslims in de stad © Johan Van der Vloet

Het hoofddoekendebat duwt ons opnieuw met de neus op de plaats van religie in onze samenleving. Een kardinaal en een agnost schreven er allebei een boek over.

De discussie over de lekenstaat laait weer op. Met name bij MR en Open VLD willen een aantal hardliners religie volkomen uit het publieke leven schrappen en achter de voordeur terugdringen. In hun redenering moet de staat neutraal zijn. Daar wringt al meteen het schoentje: wat is neutraal? En welke opvattingen over samenleven zitten daarachter? Herman Lauwers en Jozef kardinaal De Kesel schreven elk een boek over dit thema. Onafhankelijk van elkaar maar met verrassende gelijkenissen.

De Verlichting is een rommeldoos geworden

Psycholoog en erevolksvertegenwoordiger Herman Lauwers is zelf agnost. Toch verzet hij zich tegen de idee van een lekenstaat. In zijn boek ‘God en Allah in het land der atheïsten’ stelt hij dat een lekenstaat de facto van atheïsme een staatsfilosofie maakt. Daarmee druist ze lijnrecht in tegen de denkrichting waarop ze zich beroept: de Verlichting. Lauwers vindt dat de Verlichting vandaag als een passe-partout gebruikt wordt, als een rommeldoos waaruit je plukt wat in je kraam past.

een lekenstaat maakt van atheïsme een staatsfilosofie.

Heel terecht wijst hij erop dat de Verlichting niet atheïstisch was. Wel was het de periode waarin de Kerk haar macht verloor. Dat gaf inderdaad een boost aan de ‘onttovering’ van de wereld, maar dat proces was al eerder binnen de christelijke theologie aan de gang. Tussendoor: Lauwers schuift – in navolging van de socioloog Marcel Gauchet – de hypothese naar voor dat het christendom zich makkelijker dan de islam kon aanpassen aan het moderne denken, precies door de dialoog met dat gedachtegoed aan te gaan. De islam sloot zich eerder voor dit denken af en heeft het daarom moeilijker met een ‘verlichte’ versie.

Laïcité versus vrijheid

De Verlichting heeft geen eenduidig concept over de verhouding tussen overheid en religie: het Angelsaksische model kent een verregaande tolerantie, lijnrecht hier tegenover staat het Franse laïcité-model. Die variëteit hangt samen met een verschillende visie op gemeenschap en het ‘sociaal contract’. In de negentiende-eeuwse politieke filosofie van de Verlichting legt de Brit John Locke de nadruk op liberale rechten, terwijl het Franse model voor Jean-Jacques Rousseau gaat. Die filosoof vindt dat het individu zich – vrijwillig – moet onderwerpen aan de ‘algemene wil’ die bepaald wordt door de meerderheid.

Wetenschap en religie zijn verschillende talen om de werkelijkheid te benaderen.

Lauwers plaatst in zijn betoog grote vraagtekens bij het nieuwe atheïsme dat het bestaansrecht van religie bestrijdt en streeft naar een samenleving zonder religie. Dit zogenaamde wetenschappelijke atheïsme is gebaseerd op een verouderd positivisme en achterhaald determinisme, meent Lauwers. De kwantumfysica laat zien dat natuurwetten niet de ultieme verklaring voor het bestaan van onze kosmos geven. Bovendien is religie geen kennistheorie en geen verklaringssysteem maar een oeroude intuïtie. Wetenschap en religie zijn verschillende talen om de werkelijkheid te benaderen. Eerder dan met de verdwijning van religie hebben we vandaag met een fluïde beleving van rituelen en elementen uit religies te maken.

Machtsvrij dialogeren

Volgens Lauwers is het alternatief voor de lekenstaat een pragmatisch pluralisme. De auteur beroept zich op de Duitse filosoof Jürgen Habermas en diens concept van de machtsvrije dialoog. De latere Habermas pleit voor een post-seculiere samenleving: hij vindt dat religies én het secularisme afstand moeten doen van de universaliteit van hun standpunten, zonder deze voor zichzelf te relativeren. Willen religies echter deelnemen aan een machtsvrije dialoog dan moeten ze de gewetensvrijheid en de pluraliteit van de samenleving erkennen. ‘Het is de opdracht van het middenveld van religieuze organisaties om hun interne waarden om te zetten in een taal van de publieke rede. Het gaat voor Habermas dus om een leerproces doormaken om met elkaar te dialogeren.’

In de praktijk betekent dit het erkennen van collectieve identiteiten binnen één samenleving. Daarin moet ‘redelijke accommodatie’ mogelijk zijn: een goodwill om aan elkaars claims tegemoet te komen zonder de principes van de democratische samenleving te verlaten. Een lekenstaat die elke vorm van religieuze uiting naar de privésfeer terugdringt? Lauwers vindt dat  zo iets enkel verzet en egelstellingen veroorzaakt.

Een algemeen hoofddoekenverbod ziet hij als psychologisch en juridisch onjuist.

Hij illustreert op een interessante manier hoe hij dat operationeel ziet. Moslimouders die weigeren hun dochters zwemles te laten volgen, kunnen zich niet beroepen op de Koran. Wel kunnen ze aanvoeren dat pubers een periode nodig hebben waarin meisjes en jongens hun seksuele veranderingen apart beleven. Deze argumentatie kunnen ze binnenbrengen in een publieke dialoog. Satire over religie, een godheid of godsdienst vindt hij een liberaal-democratische vrijheid. Maar wat is satire? Charlie Hebdo heeft volgens hem het recht om cartoons te publiceren. Maar zal dat de betrokken bevolkingsgroep motiveren om de democratische staat te omarmen? In de hoofddoekenkwestie betoogt Lauwers dat politie- en loketambtenaren in een direct contact met het publiek neutraal moeten zijn en dus geen uiterlijke kenmerken van religie mogen dragen. Een algemeen hoofddoekenverbod ziet hij dan weer als psychologisch en juridisch onjuist.

Broederlijkheid

In de discussies rond nationalisme en identiteit pleit Lauwers vurig voor broederlijkheid. Dat is de enige manier om de liberaal-democratische samenleving te handhaven. Deze derde pijler van de Franse Revolutie – naast vrijheid en gelijkheid – geeft hij de naam ‘community-feeling’: het gevoel dat iets ons verbindt ondanks de verschillen. Op politiek vlak zou dit besef moeten leiden tot initiatieven die samenhorigheid en betrokkenheid op alle samenlevingsniveaus versterken. Anders dan in de natiestaat streeft ‘community-building’ niet naar een homogene samenleving. Het doel is diversiteit in verbondenheid en verbondenheid in diversiteit. Dan kunnen we van elkaar leren en elkaar waarderen.

Dat alles leidt Lauwers tot een vlammende kritiek op het boek ‘Over identiteit’ van Bart De Wever. Die streeft naar een groepsidentiteit op Vlaams niveau waarin hijzelf als overheid bepaalt wat het gedeelde verleden en het gemeenschappelijke referentiekader zijn. Dan wordt identiteit van bovenaf bepaald en niet, zoals in ‘community-building’, van onderuit opgebouwd.

Een kardinaal stelt vragen

Hoe anders het uitgangspunt ook is, het essay van kardinaal De Kesel over geloof en godsdienst in een seculiere samenleving toont verrassende gelijkenissen met het pleidooi van agnost Herman Lauwers.

Monseigneur De Kesel gaat uit van de vanzelfsprekende vaststelling dat Kerk en christendom in het Westen op hun retour zijn. ‘Maar welke retour?’ vraagt de kardinaal zich af. Heb je het over het cultuurchristendom, dan klopt dit ongetwijfeld. Toch staat dit niet gelijk aan het christelijk geloof. Christenen willen niet de samenleving ‘zijn’, maar in de samenleving het evangelie verkondigen. Analyses over de leegloop van de kerken gaan nog steeds onbewust uit van de culturele religie.

Christenen willen niet de samenleving ‘zijn’, maar in de samenleving het evangelie verkondigen.

De Kesel keert terug naar de begintijd: in de tweede en derde eeuw waren christenen goed geïntegreerd in de samenleving zonder hun eigenheid te verliezen. Helemaal in de wereld en toch niet van de wereld, zo schreef Diogenetes in een mooie brief: ‘Elk vreemd land is hun vaderland en elk vaderland is hun een vreemd land.’ In de Middeleeuwen wordt dat anders: samenleving en Kerk raken met elkaar vervlochten. Boeiend hoe de auteur de rol van de Reformatie en de godsdienstoorlogen bij de secularisering aanhaalt: ‘Bij de Vrede van Westfalen in 1648 wordt overeengekomen dat elkeen de religie of confessie kiest die hij of zij wil. Dat bepaalde mee het begin van de moderne cultuur.’

De kardinaal aanvaardt van harte de nieuwe situatie en het moderne denken, hij streeft niet naar een terugkeer van de culturele religie. Christenen moeten de legitimiteit van de moderniteit onderschrijven. Toch waarschuwt hij: ‘Culturen die door één bepaalde religie worden bepaald en gevormd, verdragen slechts node andere overtuigingen of opties. Minderheden zijn dan altijd bedreigd. Maar ook de seculiere cultuur kent grenzen. Ze kan niet in de plaats komen van de religie als een soort civiele religie. Als de moderniteit trouw wil blijven aan haar oorsprong en aan haar legitimiteit, dan moet ze die grens aanvaarden.’ Dat vormt de aanleiding om te pleiten voor de maatschappelijke betekenis van religies. Want het manco van de moderne, seculiere samenleving is haar gebrek aan antwoorden wanneer het over zingeving gaat. ‘Velen zoeken en vinden de zin van hun leven en de zin van hun levenskeuzes juist in hun religieuze overtuiging. Daarin zit de maatschappelijke betekenis ervan.’ Voor de kardinaal is de mens een religieus wezen, een term die hij interpreteert als een zin zoekend wezen.

Religie niet monddood maken

De kardinaal staat met zijn houding dicht bij wat Lauwers bij Habermas ziet: religies mogen best zelfbewust zijn maar dan in volle dialoog met de samenleving. De Kesel ziet de christen als een loyale burger. Zijn inbreng in de samenleving is het evangelie laten zien als een bron van humaniteit die de samenleving helpt opbouwen. Daarom is religie privatiseren uit den boze: dat maakt religie monddood en sluit haar humaniserend potentieel af. Daarmee doet ze niet enkel de samenleving onrecht aan, ze maakt ook het christelijk geloof onmogelijk. Dat wil immers een blijde boodschap zijn voor alle mensen.

religies mogen best zelfbewust zijn maar dan in volle dialoog met de samenleving.

In een bijzondere passage uit het boek waarschuwt De Kesel dat ‘de tendens tot privatisering op religieus gebied een leegte zal creëren die hoe dan ook zal gevuld worden.’ Volgens hem door de islam. Tegelijk nuanceert hij die stelling: ‘Het gevaar is niet de islam. Het gevaar is dat de islam de enige religieuze optie zou worden. Niet goed omdat daardoor de islam zou belet worden zich te situeren en te integreren in de context van een seculiere cultuur en dus in een cultuur waarin de islam niet de culturele religie is. De seculiere samenleving heeft er alle belang bij religie en geloof in hun eigenheid te waarderen en te respecteren.’ Een stelling die ook Lauwers onderschrijft: als je religie privatiseert, riskeer je ze te radicaliseren.

De kardinaal ziet de vitaliteit van het christelijk geloof niet in het aantal gelovigen, maar in de aantrekkingskracht van haar boodschap, wanneer de seculiere cultuur geraakt wordt door de kracht van het evangelie. Nogmaals, het gaat niet om het herstellen van een homogeen christelijke beschaving. ‘Maak alle volkeren tot mijn leerlingen’ betekent: niemand uitsluiten. Dat is de universaliteit van haar zending. De Kesel ziet dan ook veel in een solidaire levensstijl en in een Kerk die haar stem in het ethische en maatschappelijke debat laat horen.

Een bescheiden Kerk

In de beroemde trappistengemeenschap van Tibhirine in Algerije ziet De Kesel het paradigma van wat de Kerk kan zijn: ‘Een Kerk die allereerst de vreugde uitstraalt van de schoonheid en het geluk te mogen leven in de eenvoud van het Evangelie. Getuigend van Gods liefde voor alle mensen.’ En nog: ‘Als ik aan de ander het Evangelie wil bekend maken, kan dat alleen in een oprechte ontmoeting met die ander. Een ontmoeting zonder bijbedoelingen, waarin ik mijn eigen geloof beter leer verstaan.’

de kerk moet een open kerk blijven.

De kardinaal is zeer realistisch: de Kerk zal een bescheiden Kerk zijn. Ze draagt zorg voor haar identiteit, ze toont waarvoor ze staat. Tegelijk moet ze een open Kerk blijven: ‘De Kerk leeft met hart en ziel mee met het lief en leed van deze wereld. Ze staat open voor zoekende mensen en ontvangt hen goed. Ze staat ook open op de samenleving, op deze moderne en seculiere cultuur. Niet veroordelend en defensief, maar solidair met de mensen van deze tijd.’

Twee stemmen die elkaar aanvullen

Het boek van Lauwers is een knap werkstuk. Over de stijl met veel ‘tussenstukjes’ kun je discussiëren, maar zijn overzicht van de denkstromingen is verbluffend volledig en toch zeer beknopt en toegankelijk. Zijn stellingen zijn genuanceerd en helder geformuleerd.

Ook het essay van kardinaal De Kesel is zeer goed opgebouwd en onderbouwd. De manier waarop hij bescheidenheid en aanvaarding van de moderniteit aan de ene kant en de humaniserende rol van het christelijk geloof in die moderniteit aan de andere kant samenbrengt, is zowel voor christenen als voor niet-gelovigen uitdagend. Hij staat daarmee ook helemaal in de lijn van paus Franciscus. Voorstanders van de lekenstaat zullen hem verwijten dat hij een pleidooi pro domo houdt en dat zijn religie net een dehumaniserende en minstens versleten factor is die best zo snel mogelijk verdwijnt.

breng beide auteurs samen, dat zal een mooie dialoog opleveren!

Daarom is het zo boeiend zijn essay naast het boek van Lauwers te leggen. Als agnost bouwt die laatste een politieke filosofie uit vanuit een indrukwekkende reeks denkers. Zijn broederlijkheidsvisie komt dicht bij de beschouwingen van De Kesel. Weliswaar benadrukt Lauwers minder de positieve rol van religie omdat hij vanuit een juridisch-politiek buitenperspectief spreekt. Maar zijn overtuigend pleidooi tegen de lekenstaat is een verademing. Een tip: breng beide auteurs samen, dat zal een mooie dialoog opleveren!

Tekst: Johan Van der Vloet

Lees hier ons interview met kardinaal De Kesel!

Ontdek ons dossier ‘Kan God nog?’

 

Jozef De Kesel, Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving, Halewijn, Antwerpen, 2021.

 

 

 

 

 

Herman Lauwers, God en Allah in het land der atheïsten. Een pleidooi tegen de lekenstaat, Pelckmans, Kalmthout, 2021.

 

 

 

 


Boeiend artikel? Help ons zin geven en delen

 Dank je wel!

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Please enter your comment!
Please enter your name here